Religie, juist nu!

Omdat het toch zonde is als een speech van tien kantjes slechts één avond wordt voorgedragen, en slechts voor één zaaltje mensen.
Hier staat de integrale tekst van de Kapellezing die ik in januari 2016 in Hilversum heb gehouden. De volledige tekst is via Blendle te betalen op deze website.

1. Religie en geweld

Ik ga vanavond niet spreken over religie en geweld. Nee.
Ik weet ook wel dat dat actueel is.
Charlie Hebdo is dat satirische Franse tijdschrift,
een jaar geleden pleegden gelovigen daar een vreselijke aanslag op de redactie.
Het lijkt zo te zijn dat niet elke God even goed tegen een geintje kan.
Dat niet elke God tegen zijn verlies kan.
En deze maand kwam dat tijdschrift met een voorpagina waarop God te zien was,
met bloed aan zijn handen.
Nou ja, die mensen hebben gelijk – het is als religieuze niet goed om te ontkennen.
Geloof leidt wel degelijk tot geweld.
Net als verliefdheid en voetbal en geld en nationaliteit –
alles wat je heilig kan zijn, kan je ook tot geweld aanzetten –
maar ik ga het daar verder niet over hebben vanavond,
juist omdat het niet goed is dat een gelovige altijd maar
in de verdedigende rol blijft hangen.
Daar hebben we veel te veel moois voor te vertellen.

2. Leeglopende kerken

Toen ik deze speech schreef, zag ik in gedachten het publiek voor me.
Ik had het net al even over voetbal, maar ik zag dus een voetbalstadion voor me,
vol met mensen van alle leeftijden, alle kleuren, alle…
Even kijken of ik dat goed had gezien…
Nee.
De kerk vergrijst, de laatste paar generaties lopen weg.
Kerkgebouwen moeten sluiten, elk jaar.
De kerk leidde de cultuur, nu is alles wat de kerk nog lijdt verlies.
Ik ga het daar niet te lang over hebben.
Vooral omdat je iedereen moet wantrouwen, die er al te vlot over babbelt.
Mensen die met stappenplannen komen, en als je die volgt, komt het wel weer goed.
Dan ga je groeien als kerk.
Mensen die willen dat we ons met z’n allen weer bekeren,
dat die leegloop een teken is dat we zijn afgedwaald en dat God boos is.
Of juist mensen die dit een goed teken vinden.
Want die leegloop laat zien dat er nog een klein clubje heiligen overblijft.
De rest is de grote boze buitenwereld, en die hebben het fout, die zijn verloren.
Onzin, natuurlijk.
De kerk is de afgelopen decennia snel leeggelopen.
Dat zijn de naweeën van de Verlichting – mensen gaan naar school, zijn kritischer en doen niks meer zomaar omdat het zo hoort,
de oorlogen – mensen zijn geschrokken van het leed dat we elkaar aandoen, van de hopeloosheid van de concentratiekampen en denken: wat hebben we nog aan God als hij dat niet voorkomen kon,
en simpelweg het wegvallen van verenigingen.
Niemand wordt meer lid van vakbonden, politieke verenigingen, we zijn allemaal wat vrijblijvender, minder zwartwit. Dat merkt de kerk ook.
Dat betekent dus dat er heel veel minder mensen lid zijn en elke zondag komen,
maar dat er een grotere groep randkerkelijken is die af en toe nog betrokken is en vaak onzichtbaar blijft.

De ontkerkelijking zie ik als een voldongen feit.
Het schijnt ook zo te zijn dat het stabiliseert,
dus dat het de komende jaren niet veel erger wordt, dat het dieptepunt bereikt is.
Maar beter dan dat wordt het ook niet.
Dat vind ik deels zonde en deels heel leerzaam en terecht,
omdat de niet-kerkelijke cultuur ons blijkbaar minder nodig en relevant maakte.
Maar ik ga het daar verder niet over hebben vanavond,
juist omdat het niet goed is dat een gelovige altijd maar
in de verdedigende rol blijft hangen.
Daar hebben we veel te veel moois voor te vertellen.

3. Interreligieuze dialoog

Ik ga ook niet spreken over de dialoog tussen verschillende religies.
Begrijp me niet verkeerd, ik vind het prachtig als medemensen elkaar ontmoeten.
Als mensen uit verschillende culturen van elkaar leren.
Ik geloof ook niet per se dat het christendom het enige ware geloof is,
dat iedereen met een andere geloofstraditie het verkeerd heeft.
Maar er is een religiewetenschapper die zou hebben gezegd:
als je water zoekt, kun je beter één bron diep uitgraven,
dan meerdere bronnen ondiep.
Beter één bron diep, dan meerdere bronnen ondiep.

Ik weet daar verder weinig van, van bronnen en water,
maar dit is wel het pad dat ik heb gekozen.
Ik graaf persoonlijk liever een leven lang in de oude schatten van het christendom,
dat op zichzelf natuurlijk ook al een mix van veel tradities is,
dan dat ik moet doen alsof ik ook de islam, het boeddhisme en het soefisme begrijp.
Die stromingen zijn interessant, maar bij de kerken die heel ver gaan in de dialoog daarmee denk ik vaak: is het niet ook een beetje zelfhaat, een beetje weg met ons?
En begrijp je die andere religies nou echt allemaal of is het oppervlakkig contact?

Dialoog kan goud waard zijn, maar je kunt er ook in verdrinken,
dat je uiteindelijk met niks eindigt omdat je overal een beetje van wilde proberen.

Als christelijk theoloog heb ik dus besloten: ik duik in het christendom zelf.
Ik zoek de klompjes goud in de modder van ónze traditie.
Wie in een christelijke kerk komt, verwacht dat ook –
dat die kerk trots is op wat ze heeft, hoe weinig en knullig het soms ook is,
en daar ten diepste mee vertrouwd is.
Dat zeg ik nu voor de derde keer: het is niet goed dat een christen in de verdedigende rol blijft hangen, want daar hebben we veel te veel moois voor te vertellen.
Dat waren dus de drie dingen die ik niet wilde gaan bespreken, maar intussen heb ik natuurlijk al heel wat gezegd. De hoofdmoot die ik wilde meegeven,
en dat is ook de hoofdmoot van mijn theologie op zich, is dit:
de kerk mag ondanks alles weer een beetje vrolijker en zelfbewuster worden.
De kerk mag weer beseffen dat ze een oude schat in handen heeft.
Wel een die een beetje moet worden opgepoetst, maar dat is dan wat ons te doen staat.

Voetbalteam

Ik zie de kerk een beetje als een oude voetbal-ster.
Vroeger, tot pak hem beet honderd jaar geleden,
waren we de besten van het team.
De kerk was de meest ervaren groep van het stel,
de spil van de maatschappij.
Nu is het anders, nu heb je andere, jongere spelers,
en die doen het soms net zo goed, terwijl de gelovigen het een beetje kwijt zijn.

Je ziet in een voetbalteam dan meestal dit gebeuren:
dat die oude ster, dat die gefrustreerd raakt.
Ja jongens, ik ben hier degene die al die tijd het spel maakte,
ik heb veel meer ervaring dan die jonkies hier,
ik liep al op het veld toen jullie nog met Lego speelden.

Zo kan de kerk zich ook opstellen. Dat gebeurt ook wel.
Dat de kerk chagrijnig wordt van de leegloop.
Dat we narrig worden om al die veranderingen om ons heen,
en ons een beetje terugtrekken.

Zo moet het dus niet.
Het is de heilige plicht van de kerk om altijd,
in alle omstandigheden, een soort vrolijkheid te houden.
Lichtvoetig te blijven.

Die oude voetballer die wat roestig wordt,
die moet één ding doen, en dat is zijn gouden schoentjes uittrekken.
Niet al te arrogant meer, dat is sowieso nergens goed voor,
en de nieuwe situatie accepteren.
Kijken wat hij kan leren van zijn jonge teamspelers,
en kijken wat hij vanuit zijn ervaring nog in kan brengen.

Zo zie ik de kerk ook graag.
Eerst: gouden schoentjes uittrekken.
Accepteren dat we geen prachtige grote kathedralen meer kunnen bouwen.
Omdat we ze niet vol krijgen.
Accepteren dat er dingen zijn die de nieuwe media beter doen.
Of de overheid. Of de niet-religieuze humanisten.
En dan kijken hoe we voortaan mee kunnen spelen.
Vanuit die nieuwe positie, een beetje in de marge,
maar wel zelfbewust. Want de kerk was 2000 jaar lang springlevend.
En er is geen reden waarom dat nu ineens helemaal uitgewerkt zou zijn.

Maar het mooiste is: ik heb de indruk dat het weer mag.
Dat zal ik uitleggen.

Atheïsten

Zoals u weet, ben ik een theoloog.
En mijn werkgebied, dat is vooral op internet.
Dus op sociale media, Twitter,
en ik schrijf elke week twee blogs, artikelen op internet,
en die gaan altijd over een religieus thema.
Degenen die mij volgen op Twitter, zien dus veel over God en kerk voorbijkomen.
Het zijn bijna 1600 mensen, die mij volgen. Veel van mijn generatie.
En ik heb laatst een onderzoekje gedaan, en wat bleek?
De helft van die mensen was met kerst niet in de kerk geweest.
Daar concludeer ik dan uit dat hun lijntje met het geloof heel dun is,
of dat ze uberhaupt geen affiniteit met religie hebben –
maar er zijn dus honderden jonge mensen op internet
die twee keer per week artikelen langs zien komen van een christelijk theoloog,
en dat blijkbaar best vinden. Of het zelfs lezen.

Hoe zit dat?
Ik denk dat het met generaties te maken heeft.
De generatie die de kerk verliet in de jaren ’60 is allergisch.
Die mensen hebben de bekrompenheid van de jaren ’50 achter zich willen laten,
en de kerk stond voor ouderwets, voor strenge normen,
dit mocht niet, dat mocht niet, en zo moet je je gedragen.

Boudewijn de Groot zong dan:

Ik was een kleine jongen,
zondagochtend was een hel,
en dominees vertelden me
wat ik niet mocht en wat wel
en God zag altijd alles
groot en streng als een agent
dus in het kerkenzakje deed ik braaf
een kleverige cent

Allergie, kregen ze daarvan.
Mensen die in de jaren ’40 of ’50 geboren werden hebben daar veel last van.
Je zag dat Tijs van den Brink voor de EO het programma Adieu God maakte.
Dan interviewde hij bekende Nederlanders die God vaarwel hadden gezegd.
Mensen van de generatie van Paul Witteman en,
iets jonger, Jack Spijkerman, Youp van ’t Hek,
die weten dan nog best waar ze het over hebben.
Die kennen God en de kerk en weten waar ze afscheid van namen.

Die krijg je als kerk niet meer terug, die generatie is een beetje anti.

Daarna komt een generatie die dat wantrouwen nog wel mee heeft gekregen.
Maar die zijn niet meer echt kerkelijk opgevoed, die weten er weinig van.
Dat zie je bij Jeroen Pauw en Matthijs van Nieuwkerk.
Allebei uit 1960.
Die zijn hartstikke analfabeet als het aankomt op religie.
Weten er helemaal niks meer van,
maar willen er ook niks van weten.
Met die generatie ga je als kerk ook geen goed gesprek krijgen.
En die maken nu nog een beetje de dienst uit in de media,
ook wel in de politiek, die generatie.

Maar daarná komt een generatie, een beetje die van mij,
tussen de 20 en de 40 jaar oud, en die wordt interessant.

Die hebben geen enkele kennis van het christendom meer,
want alleen hun opa’s en oma’s gingen naar de kerk, hun ouders al niet meer.
Maar ze hebben ook geen allergie meer van de kerk.
Geen jeugdtrauma’s, en hun ouders hadden die ook al niet, eigenlijk.
Ze kennen de nadelen van de kerk van vroeger niet meer.
En dus worden ze nieuwsgierig.
Want, en dat is belangrijk, volgens mij is ieder mens in essentie een religieus wezen.

Zo kwam het dus, dat heb ik dit najaar meegemaakt,
dat ik met een meisje van 20 dat ik alleen van internet ken in de kerk zat.
Dat meisje is overtuigd atheïst, haar ouders ook
en zijzelf heeft nooit een kerk vanbinnen gezien. Toch gaat ze mee.
Waarom? Omdat gemeenschappelijke christelijke vrienden net een baby hebben gekregen.
En die gaan ze opdragen aan God in een kerkdienst.

Bij mij als doorgewinterde christenhond schieten er dan gelijk oude reflexen tevoorschijn.
De discussie: kinderdoop of volwassendoop?
Deze mensen zijn dus voor volwassendoop, want ze laten hun kind opdragen.
Ik ken de discussie, ik ken de argumenten, ik ken de bijbelteksten,
en door hun keuze voor het opdragen van hun kindje kan ik ook gelijk plaatsen
in wat voor kerkelijke gemeente die vrienden zitten.
Allemaal ballast die mijn ongelovige jonge vriendin helemaal niet heeft.

Die komt er voor het eerst en vraagt zich af wat er gaat gebeuren, en waarom.
Ik probeer het uit te leggen. Ik stamel een beetje.
Ik zeg zoiets als: je kindje opdragen, dat betekent dat je wilt laten merken,
dat je zo dankbaar bent dat dit baby’tje geboren is.
Het betekent dat je je kindje een zegen mee wilt geven,
ja en een zegen, dat zijn goede wensen, goede woorden waarmee je je kind wilt omgeven.
En als christen betrek je daar je gemeenschap ook in, het is een openbaar ritueel.
Zoiets zeg ik.

En tot mijn verbazing vindt die vriendin het allemaal prachtig.
Veel mooier dan ik.
Ze vindt het mooi dat die twee vrienden hun dankbaarheid, hun blijdschap,
zo vorm kunnen geven in een ritueel.
En dat er zoveel mensen om hen heen bij elkaar zijn gekomen om mee te vieren.

Ze vindt het leuk om eindelijk weer eens met een groep mensen te zingen.
Ja, zegt ze, na de basisschool heb ik eigenlijk nooit meer een liedje gezongen met mensen.
Dat mis ik eigenlijk best.

En dat zet mij aan het denken. Ik zit bij elk lied dat er langskomt theologisch scherp te slijpen. Wat vind ik van deze tekst? Sta ik hier wel achter?
Wat voor godsbeeld spreekt er uit dit liedje?
Waarom zing ik dit, waarom zou ik meezingen?

Mijn atheïstische vriendin zingt harder mee dan ik. Ze geniet ervan.

Ik denk dat zij symbool staat voor een nieuwe generatie.
Een nieuwe chemie tussen jonge atheïsten,
die er niets van weten maar wel heel nieuwsgierig zijn,
en die oude christelijke traditie,
die eigenlijk rijker is dan wij zelf allemaal nog weten.

We zagen het ook in de nieuwjaarsconference van Herman Finkers.
Ik weet niet of die vijf jaar geleden zo gewaardeerd was geweest als nu.
Een openlijk gelovige cabaretier die ruimte claimt voor zijn traditie.
Religie mag weer, en God was nooit helemaal dood, maar ik denk wel dat God
weleens een beetje kan gaan heropleven in de komende decennia.

Ik geef drie voorbeelden van de grote kracht van religie,
die juist nu heel relevant kan zijn voor de komende generaties.

1. Verhalen van hoop

Een verhaal zegt alles. Je kunt hele opstellen schrijven, essays, betogen,
maar een verhaal kan de wereld veranderen.
Moderne journalistiek gebruikt het voortdurend.
Niemand brengt nog kale nieuwsfeiten, iedereen doet aan storytelling,
nieuws moet een gezicht krijgen,
we vertellen een verhaal om onze boodschap over te brengen.

Als er één ding van alle tijden en plaatsen is, dan zijn het wel verhalen.
Zelfs een reclame maakt er gebruik van.
Ze vertellen me dat ik, als ik deze deodorant gebruik,
een leger mooie vrouwen achter me aan krijg.
Ze vertellen me dat ik, als ik dit drankje drink,
vleugels krijg en door het leven zal vliegen.
Daar zijn we gevoelig voor, voor het verhaal.

Religie weet dat allang.
De Hebreeuwse bijbel waar ik op afgestudeerd ben,
het ‘Oude Testament’, bestaat voor een enorm deel uit verhalen.
Het nieuwe testament ook.
Jezus sprak vooral in gelijkenissen, in verhalen met een boodschap dus.

Dat is een schat die moet worden afgestoft!

Dominees preken het nog weleens dood,
die overanalyseren zo’n verhaal, of ze maken het moralistisch,
of ze vertellen het zo saai na dat je denkt: hoe krijg je het voor elkaar,
want in de bijbelverhalen zit zo’n enorm dynamiet.

Het is het slavenvolkje dat ternauwernood ontsnapt en door een zee trekt.
Het is het stel dat in een paradijs leeft, maar het verkwanselt en er niet kan blijven.
Het is de droom van een stad met gouden straten.

De Bijbel is een stuk wereldliteratuur vol verhalen die nooit meer overtroffen zijn.
Ik zie het in seculiere context steeds weer terugkomen.
In het vluchtelingendebat horen we de barmhartige samaritaan genoemd worden,
en het kerstverhaal van een jong Middenoosters stel voor wie geen plek in de herberg is.
In populaire films blijf ik Jezus tegenkomen, de grote held die zich opoffert om de wereld te redden, of de Toren van Babel, de mens die zelf als God wil zijn en zijn wereld dan ziet instorten – exodus, ballingschap, dood en opstanding, bevrijding, schepping –
zodra de kerk de enorme waarde van die verhalenschat opnieuw ontdekt,
afstoft en op een sprankelende manier aan de man brengt,
zul je zien dat de nieuwe generatie gelovigen én ongelovigen het machtig interessant vindt
en er nog steeds hoop uit kan putten.

Juist ook omdat deze verhalen zo hoopvol vertellen van een andere wereld,
van een ander soort werkelijkheid, niet de werkelijkheid van rekensommen,
van productiviteit en percentages, van nuttigheid en realisme en risico-inschattingen,
maar een werkelijkheid van licht in de nacht, van een engelenkoor dat een baby tot redder van de wereld verklaart, van een dood die niet het laatste woord krijgt –
God weet hoe hard dat nodig is, juist nu.

2. Rituelen

Nog even terug naar dat meisje van twintig dat voor het eerst in de kerk was met mij.
Wat haar zo opviel, was het samen zingen. Een ritueel.
Was het aan God opdragen van dat kleine baby’tje. Een ritueel.
Ze was daarvan onder de indruk, omdat het een typisch religieus trekje is.
Valt religie weg, dan ontstaat daar een enorm vacuüm.

Zolang mensen samenleven, hebben ze rituelen.
De vroegste mens groette de zon als ze opkwam.
Uit dankbaarheid en opluchting – we zijn er nog, de zon is er weer.
Was er een grote prooi gevangen, dan was er een kampvuur met dans.
Zoals er ook elk jaar een oogstfeest was.
Het opsteken van een kaarsje, een minuut stilte, het doorgeven van een beker wijn –
dat zijn stuk voor stuk rituelen die niets aan de werkelijkheid veranderen.
Irrationeel en niet direct nuttig.

Maar het beantwoordt wel aan een diepste behoefte van ons.
De behoefte om alles wat ons in de kern raakt –
nieuw leven, overleven, ziekte, dood, dreiging, opluchting –
om dat te adresseren door symbolische daden.

De kerk beschikt voor het kleine, persoonlijke leven over een scala aan rituelen.
Kaarsjes opsteken en gebed. Het huwelijk. Rituelen rondom de geboorte van je kindje.
Afscheid.

De kerk beschikt ook over rituelen voor het grotere maatschappelijke plaatje.
Het was niet voor niets Jacobine Geel, een theoloog, die de samenkomst leidde
na de vliegramp met de MH17 in 2014.

Ook rondom de aanslagen in Parijs hebben we het weer gezien:
de rituelen, de heilige gebruiken, schieten als paddenstoelen uit de grond.
Een clublied, een symbool, een t-shirt, een leus, een optocht.
Als iets te groot, te ongrijpbaar wordt voor ons, hebben we dat nodig.
En dan zijn er twee opties.
We kunnen kijken wat de mensen zoal verzinnen, waar ze mee komen,
of we kunnen als kerk beseffen: hee, dit is onze expertise,
wij zijn specialisten op dit gebied en we hebben rituelen
die zich al tweeduizend jaar bewijzen.
Als we dat nou eens herontdekken, de kracht van onze traditie,
de rijkdom aan rituelen voor op de kruispunten van een mensenleven,
en afstoffen, dan weet ik zeker dat we een blijvende en zelfs groeiende relevantie kunnen hebben voor de komende generaties.

3. Samenkomst

Ten derde heeft religie iets unieks dat je nergens anders vindt: de samenkomst.
Ja, er zijn genoeg andere instanties waar mensen samenkomen.
Maar dat is vaak doel- en doelgroepgericht.
Je houdt van klaverjassen, dus kom je samen om te klaverjassen,
en ga je weer naar huis.
Of je hebt een politieke overtuiging. Je komt samen om een campagne op te zetten,
en als dat gebeurd is, ga je weer naar huis.
In de kerk is het samenkomen op zich al een doel.
De betrokkenheid op elkaars leven is een cruciaal onderdeel van religie.
Daarom ook, en ik kom er weer op terug,
die vriend van mij die zijn baby’tje op wilde dragen in zijn gemeente.
Honderden mensen verzamelen zich om je heen om samen met jou te vieren wat er goed gaat en te rouwen of bidden om wat er minder goed gaat in je leven.

Meer dan in andere verenigingen zie je in de kerk een enorme diversiteit.
Er is namelijk geen leeftijdsdoelgroep. Jong en oud zit bij elkaar.
Geen vereist opleidingsniveau.
De professor zit er naast een verstandelijk beperkte.
Geen politieke club.
De Wildersstemmer kan er naast een immigrant zitten.
Iedereen is welkom, en dat zie je nergens meer.

De samenleving wordt steeds individueler.
We trekken ons terug met Ons Soort Mensen,
we bouwen muren om ons leven heen en de overheid maakt zich zorgen:
als de vergrijzing toeneemt, kijken mensen dan nog wel naar elkaar om?
Of krijgen we steeds meer vereenzaming,
oude mensen die nooit meer bezoek krijgen,
bovenburen die al jaren dood in hun huis blijken te liggen,
hulpbehoevende mensen die in bed liggen te wachten tot de verpleegster, die het veel te druk heeft, weer eens langskomt?

Religie is vanouds een oplossing op dit probleem.
De vroegste kerkleden moeten alles gemeenschappelijk hebben gehad.
Een beetje een idyllisch beeld, natuurlijk, maar het principe is er.
De kerk heeft zusterhulp en diaconie, en dat betekent weinig anders dan dit:
ieder lid wordt gezien, op ieder wordt gelet, met iedereen wordt meegeleefd.
Er is een onderlinge liefde, want gelovigen noemen elkaar broers en zussen –
familie zonder bloedband, zogezegd.

De kerk is goed nieuws voor de samenleving.
Wie gelooft, dat er hoop is, zet zich in voor wat cynici een utopie noemen.
Wie gelooft, dat de aarde een bedoeling heeft, zal die aarde altijd de moeite waard blijven vinden. Wie gelooft, dat ieder mens een schepsel Gods is, zal niemand ontmenselijken, demoniseren, uitsluiten.

Tot slot

Daarmee ga ik afsluiten, nog even samenvattend:
Religie, juist nu.
Omdat de tijd er rijp voor is.
De ontkerkelijking heeft het ergste punt bereikt,
de allergie in de maatschappij wordt minder,
en de kerk heeft het overleefd.
Nu mogen we weer vrolijk gaan schatgraven in onze geschiedenis,
in onze geschriften, in onze traditie.
Vrolijk kijken wat we in onze mars hebben waarmee we de wereld kunnen dienen.

Ik heb een voorzetje gegeven:
we hebben 1. De verhalen, 2. De rituelen en 3. Het talent voor samenkomen.

Daar mogen we fris mee aan de slag.

Zonder onze oude arrogantie en sterallures, meer vanuit de marge.
Zonder nog tijd te verliezen aan oude tegenstellingen –
vrijzinnig tegen orthodox, protestants tegen katholiek, evangelisch tegen traditioneel –
we hebben de luxe niet meer, maar ook de noodzaak niet meer,
om ons daar nog druk om te maken.
Zonder nog moraal te gaan prediken zoals we vroeger nog weleens wilden doen.
Daar is geen publiek meer voor, kennelijk is de kerk daar niet meer voor nodig.

Nee, we mogen terug naar die kern die in 2016 en verder springlevend is,
waar religie een heilzame injectie in de samenleving is.

Want God werd langgeleden al doodverklaard,
maar dat was hem al vaker gebeurd,
en God deed wat God altijd maar lijkt te doen –
opstaan uit de dood.
God leeft weer, God mag weer, God durft weer –
nu wij nog!

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *