Ik vond dit oude stuk uit De Nieuwe Koers van 2020 terug.
Vandaag zou de verjaardag van mijn grootvader zijn.
Het teruglezen van dit stuk wierp me heel even terug de pandemie en het recente familieverleden in.
**
In memoriam: opa
De opa van Alain overleed vorige maand. 86 jaar werd hij. Voor hem, maar ook een beetje voor iedereen die geliefden ziet wegvallen in coronatijd, is deze gedachtenis. “De vrouw die net weduwe is geworden, krijgt van ons allemaal een ongemakkelijk aaitje over haar scheenbeen.”
Voorbijgangers kijken wantrouwend richting de achtertuin van mijn ouders. Het lijkt of er zo’n berucht ‘fuck-coronafeestje’ gaande is, met twaalf illegaal samenscholende wijndrinkers. Mijn moeder vraagt zich hardop af of we een boete zullen krijgen als een van die mensen de politie gebeld heeft. ‘Dat gooien we dan wel boven op de uitvaartkosten’, besluit ze, want we toosten vanmiddag op het leven van haar overleden vader.
Politici zeggen dat de huidige pandemie de grootste crisis sinds de Tweede Wereldoorlog is. Dat vind ik zielig voor mijn opa, die 86 jaar is geworden en dus pech had tijdens beide crises. De Hongerwinter moest hij als tienjarig jochie beleven, tijdens COVID-19 behoorde hij als tachtiger tot de risicogroep. Hij was een van de steeds schaarser wordende mensen die zowel weten hoe bloembollen smaken, als hoe Facebook werkt.
En wat een lang pensioen is, want opa ging 26 jaar geleden al met de VUT. In die laatste levensfase is hij aan een soort tweede carrière begonnen – een geestelijk avontuur. In een droom ervoer hij de roeping van Jezus om met diens boodschap de straat op te gaan als evangelist. De meeste bewoners van Krimpen aan den IJssel zijn bekend met de verschijning van een oudere heer met kapiteinspet, hoog opgetrokken kousen onder een korte broek, en een handvol folders.
Op zijn folders had mijn grootvader een hele waslijst evangeliserende websites afgedrukt, in de vorm van een kruis. Dit ‘kruisdocument’ verspreidde hij aan iedereen die hij tegenkwam (of hij legde ze neer op strategische plekken in het dorp). Zo hoopte opa zijn internettende medemens richting de missionaire hoek van het wereldwijde web te helpen. Zelf ondernam hij ook dappere digitale stappen: mijn zwager en ik maakten een website van zijn kruisdocumenten, en zelf waagde de oude evangelist zich op sociale media. Al zijn duizenden onbekende nieuwe vrienden konden ieder jaar rekenen op een verjaardagsfelicitatie met een link naar teksten over Jezus’ liefde.
Van de doden niets dan goeds, maar het zou oneerlijk zijn als ik zei dat ik mij altijd comfortabel voelde over deze activiteiten van mijn grootvader. Het is wat onwezenlijk om door het dorp te rijden en te zien dat je eigen opa stiekem folders legt in een geparkeerde open cabriolet. Om in de wachtkamer van de huisarts een vijftal ‘kruisdocumenten’ aan te treffen. Vrienden van vrienden van vrienden vroegen zich tijdens mijn studententijd vertwijfeld af waar ze het online vriendschapsverzoek van ene Herbert van Hoogdalem aan te danken hadden. Mijn opa evangeliseerde schaamteloos, rücksichtslos en onverschrokken. Ik wist pas echt zeker dat hij zou gaan overlijden, toen ik zag dat hij zijn Facebookaccount had laten verwijderen.
Spiegeltjes
Het is geen coronavirus geweest wat mijn grootvader velde. Het was een buikpijn die niet deugde en zich in de vorm van verkeerde plekjes op echo’s en scans snel verspreidde naar alle organen. In de herfst kregen we te horen dat het geen jaren, maar hooguit nog maanden zou gaan duren. Nog één keer werden opa en oma door hun dochter meegenomen naar een kerkdienst, waar voor de zieke opa kon worden gebeden, maar vooral: waar het bejaarde echtpaar samen voor de laatste keer de longen uit het lijf kon zingen. Op dat moment wisten we nog niets van een aankomend virus: kerkelijke bijeenkomsten noch verzorgingstehuizen werden als gevaarlijke plekken gezien.
Omstreeks diezelfde tijd nam de buikpijn zo hevig toe dat mijn grootvader naar de spoedeisende hulp werd gebracht. Toen de dokter hem vroeg de mate van zijn pijn een cijfer te geven, zei de man die nooit ergens over klaagde prompt: een tien. Zijn kinderen en kleinkinderen bleven bij hem totdat de sterke verdoving van de tien een vijf maakte. Daarna kon hij rustiger slapen, op zijn kamer met drie naar adem happende COPD-patiëntes. De volgende ochtend belde de zuster mijn moeder op met een vreemd verzoek: ‘Uw vader zei dat ik zijn dochter moest bellen, dat ze kleine spiegeltjes moet komen brengen. Wij snappen niet wat hij bedoelt, maar hij zei dat u het wel zou begrijpen.’
In het huis van mijn grootouders lag inderdaad een verzameling kleine spiegeltjes. Zodra de pijn van opa weer beheersbaar was, ging hij daarmee langs andere ernstig zieken in het ziekenhuis. Hij gaf de spiegel met de achterkant naar voren, want daar stond de bekende bijbeltekst uit Johannes 3 op: ‘Alzo lief heeft God de wereld gehad…’. Daarna instrueerde mijn grootvader zijn medepatiënt om het spiegeltje om te draaien, zodat zij konden zien voor wie die liefde van God dan wel beschikbaar was: voor henzelf. Een stukje goddelijke liefde van de ene terminale naar de andere, in de gangen van het hospitaal.
Eigenlijk zou hij januari nauwelijks overleven, maar opa kreeg een langere afscheidsfase dan de dokters hadden voorzien. Thuis blijven wonen werd steeds moeilijker, en er kwam een plek in een hospice vrij. Mijn oma werd dagelijks van en naar haar man gechauffeerd door leden van de familie, en door een verzameling vrijwilligers uit een christelijke WhatsAppgroep voor lokale mantelzorgers. De oude evangelist kreeg de liefde die hij online wilde verspreiden nu terug via deze route. Elke dag ontving hij bezoekers, en toen ik hem een keer niet op zijn kamer aantrof, vond ik hem bij de stilteruimte van het verzorgingstehuis. Daar kon hij langdurig bidden zonder te worden afgeleid door het zorgpersoneel.
Toen kwam de pandemie. Vrijwilligers durfden mijn oma niet meer naar het tehuis te rijden, voor mijn oma werd het riskant om die plek nog te bezoeken, en al heel snel werd alle bezoek verboden. Dat opa in redelijke staat de maand maart had bereikt, was best een reden tot dankbaarheid, maar vanaf medio maart kreeg dat een duister randje. Het zorgpersoneel kwam onder steeds grotere druk te staan, en de kinderen van mijn opa moesten zijn medische informatie per telefoon uit een veel te drukbezette dokter proberen te krijgen. De buurman van mijn opa werd weggebracht met coronaklachten. Mijn geïsoleerde grootouders konden elkaar in zijn laatste levensfase niet meer zien, maar slechts bellen. Dagelijks van 3 tot 4 telefoneren totdat ziekte en dood hen scheidde – zo eindigde hun relatie na 66 mooie jaren.
Ongemakkelijk aaitje
Het verhaal van mijn grootouders vormt maar een kleine anekdotische illustratie van de grote kosten van het coronavirus, ook voor mensen die het níét kregen. Toen mijn opa hard achteruitging, werd hij terminaal verklaard. Dat betekende dat de coronamaatregelen in zijn geval versoepeld werden. In zijn laatste week mocht mijn opa twee bezoekers per dag ontvangen. Maar wie te kiezen? Gaan de dochters samen, dan kan de echtgenote niet komen. Komt de echtgenote, dan mag er slechts één (schoon- of klein)kind mee. Dat deze dilemma’s in goede harmonie werden opgelost, maakt ze niet minder duivels.
Mijn opa heeft in zijn laatste dagen nog eenmaal warm kunnen lachen naar zijn vrouw, en liefdevol kunnen spreken tegen zijn schoonzoon. Hij overleed in het bijzijn van zijn beide dochters. Op de tafel lagen zijn intekenpapieren van het tehuis waar hij lag. Als beroep had een verpleger ‘straatpredikant’ geschreven, maar dat had hij doorgestreept en verbeterd naar ‘straatevangelist’. Ruim veertig jaar had hij in een commerciële functie in het zakenleven gewerkt, maar in zijn missionaire hoedanigheid wil hij herinnerd worden.
Op het moment dat mijn moeder en tante het nieuws komen brengen, zitten mijn zus en ik al bij mijn grootmoeder thuis. Met het oog op deze gebeurtenis heeft de hele familie een beperkt sociaal leven geleid, zodat we haar nu durven bezoeken. Aanraken durven we niet in de coronatijd. De vrouw die net weduwe is geworden, krijgt van ons allemaal een ongemakkelijk aaitje over haar scheenbeen. Een dystopische scène voor de familie, die altijd innige banden heeft gehad. Mijn moeder, als suikerpatiënt doorgaans drie keer zo voorzichtig als anderen, houdt het niet meer en omhelst haar zus en kinderen. Sterk als de dood is de liefde, en het is vernederend hoe zo’n coronavirus onze belangen en verlangens tegen elkaar kan uitspelen.
Dan is er de uitvaart. Zonder koffie en cake en handjes (wie zal die missen?). Ook zonder omhelzingen, kussen en al te veel intimi. Het pakt zo uit dat opa herdacht wordt door zijn vrouw en kinderen met hun nakomelingen en aanhang. Twaalf aanwezigen zitten rond de mand waarin het lichaam van de overledene ligt. Zingen mogen we niet, met dit verzamelde groepje in een afgesloten ruimte van de begraafplaats. De door mijn oma en haar dochters geselecteerde uitvaartliederen speel ik af met mijn telefoon via een bluetoothspeaker. Het is een beetje behelpen, maar het heeft ook iets heel charmants. We luisteren onder meer naar het gedeelte van Händels ‘Messiah’: ‘How beautiful are the feet of them that preach the gospel of peace’. Daarbij denken we nog eens met een vertederde glimlach aan de man met de folders, de spiegeltjes en de Facebook-felicitaties.
De pandemie steekt ook een stokje voor een bekende en waardevolle uitvaarttraditie: het laatste Onze Vader ten afscheid, dat normaal gesproken door alle aanwezigen hardop wordt uitgesproken. Als compromis heb ik mijn gitaar meegenomen om mijn jonge nichtjes, opa’s achterkleinkinderen, te begeleiden terwijl zij het in liedvorm ten gehore brengen. Namens ons allen zingen zij voor het laatst het gebed dat Jezus zijn leerlingen leerde – en dat mijn opa met ons bad, altijd als we bij hem en oma hadden gegeten. Tijdens het laatste lied, de paaszang ‘U zij de glorie’, gaan we alle twaalf toch maar plechtig staan. Het is niet meer te houden: het eerste couplet hummen we zachtjes mee, maar het laatste refrein zingen we hoorbaar. Misschien is het inderdaad een wetbrekend ‘fuck-coronamomentje’, maar dan wel de vroomst denkbare variant.
Gemeenschapjes
‘Houd Me niet vast’, zei de opgestane Jezus tegen Maria uit Magdala. Dit verbod op aanraking galmt bij mij nog na sinds ik het bijbelgedeelte las rond Pasen. Veel te veel mensen hebben aanrakingen gemist tijdens de coronacrisis. Het maakt onze rouwprocessen minder natuurlijk, het verlaagt de kwaliteit van onze laatste levensfasen. Al weken voordat mijn opa overleden was, was hij noodgedwongen al bijna gestopt met bestaan. Mijn oma wende een quarantaine lang aan het weduwschap, terwijl haar man op slechts een paar kilometer afstand nog in leven was. Iedereen die haar wil komen condoleren, of haar zere benen komt verzorgen, neemt het risico degene te zijn die een dodelijk virus naar haar huis komt dragen. Laten we haar veiligheidshalve alleen, dan halen we de menselijkheid weg uit haar bestaan.
Om onze kwetsbare medemensen heen moeten gemeenschapjes ontstaan. Groter dan de toegestane groepen van ‘leden van één gezin of huishouden’, kleiner dan complete kerken. Doe het zoals wij het bij opa deden: een zieltje of twaalf, zich informeel en uit liefde verzamelend. Dat is misschien de enige manier waarop we de coronaschade beperken voor degenen die er het ergst onder lijden. Misschien voorlopig ook de enige acceptabele bestaansmodus voor kerken anno 2020. Laat de kerk nou net met dit aantal ontstaan zijn.